Het begon in 1919 met de ‘Type A’. Maar het zijn vooral modellen als de Traction Avant, de 2 PK en de DS die Citroën aan de stempel van eigenwijze constructeur hielpen. 100 jaar later is DS een merk op zich geworden en heten de succesmodellen van Citroën koudweg C3 en C4. Maar wie was de man achter dit maffe merk?
André Citroën werd op 5 februari 1878 geboren in Parijs. In 1884 pleegde zijn vader zelfmoord, wat André pas acht jaar later werd verteld. Hij vluchtte in de boeken (vooral van avonturiers als Hector Malot en Jules Verne) en stortte zich met volle overgave op zijn studie.
In 1900 studeerde hij met matige cijfers af aan de Militaire Technische Hogeschool. In Polen kocht hij een Russisch patent op tandwielen met een V-profiel, dat hij na zijn legerdienst in 1904 begon te exploiteren. Zijn bedrijfje Citroën, Hinstin & Cie vestigde hij in de buurt van het Parijse Gare du Nord.
Twee jaar later werd hem gevraagd het tanende automerk Mors uit het slop te halen. Citroën hapte toe, nadat hij had vastgesteld dat het daar vooral schortte aan organisatie.
In 1914 trouwde Citroën met de Italiaanse bankiersdochter Georgina Bingen. Een slimme zet, ware het niet dat vader Bingen al snel in het snotje had dat André niet op de eerste plaats gedreven werd door het vergaren van rijkdom, maar door een zucht naar avontuur en risico. Bingen liet daarom een zeer streng huwelijkscontract opmaken.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog nam Citroën dienst als luitenant bij het tweede regiment artillerie, waar hij verantwoordelijk werd voor het onderhoud van het wagenpark. Zijn bedrijf stortte zich ondertussen – zoals de hele auto-industrie – op de productie van granaten, waarvan Citroën er tot het einde van de oorlog 23 miljoen zou aanmaken.
Ook in de jaren daarop bleef hij iets hebben met het leger. Zo liet hij in 1924 rupswagens bouwen, in eerste instantie om er de Croisière Noire mee te rijden, een expeditietocht van Algerije naar Mozambique. Citroën hoopt de vehikels nadien te kunnen slijten aan Europese legers, maar daar kwam niets van terecht.
André Citroën was er net als één van zijn grote voorbeelden, Henry Ford, van overtuigd dat de auto na de oorlog gepopulariseerd moest worden. In 1919 werd zijn Type A voorgesteld. Met de B12 (1025) bouwde hij de eerste volledig stalen Europese auto.
In 1932 ging hij weer een stap verder met de zwevende, geruisloze motor – een Chrysler-vondst – en in 1934 was het de beurt aan de eerste auto met voorwielaandrijving en hydraulische remmen. Die Traction Avant betekende tevens het einde van het Citroën-imperium, dat overging in de handen van bandenfabrikant Michelin. De doodzieke André Citroën werd meteen op straat gezet. Hij overleed op 3 juli 1935.
André Citroën zat nooit om een stunt verlegen. In 1925 liet hij bij wijze van reclamestunt zijn naam in 200.000 lampen ophanging in de Eiffeltoren. “Toen ik de naam Citroën zag flikkeren, wist ik dat ik in Parijs was”, verklaarde Charles Lindbergh na zijn eerste solovlucht over de Atlantische Oceaan.
Stuntman Citroën was er als de kippen bij om Lindbergh mee te tronen naar zijn fabrieken, nog voor de Amerikaanse vliegenier naar de officiële receptie van de Franse regering ging. het was een van Citroëns vele opzienbarende acties in die tijd.
Bij een andere gelegenheid hing Parijs vol met affiches waarop de boodschap stond : Als het deze week mooi weer is, lijk dan naar de lucht. Een paar dagen later cirkelde er een reclamevliegtuig met een groot Citroën-spandoek boven de stad.
Voorts kwamen er in een vroeg stadium Citroën-speelgoedauto’s op de markt en werden speciale instructieborden geleverd aan technische scholen. Ik wil dat een kind zegt: “Geef me een Citroën”, in plaats van: “Geef me een auto”, was Citroëns stelling.